De Cochinkriel

Hoewel de rasbenaming van de Cochinkriel impliceert dat het hier gaat om een verdwergde vorm van de grote Cochins, lijken Cochin-krielen te weinig op de grote cochins om ze als zodanig te beschouwen. Het ras werd in de negentiende eeuw al in Engeland gehouden en gefokt, maar kwam al veel langer voor in China, waar ook veel dieren vandaan zijn gehaald.

Uiterlijke kenmerken
De eerste indruk van een Cochin-kriel is die van een ‘bal veren op pootjes’. De dieren zijn kort, breed en zeer laag gesteld. De bevedering is vol, zacht en voorzien van een rijke donspartij. De dieren hebben vol bevederde voeten, zodat bij een Cochin-kriel de beentjes nauwelijks zichtbaar zijn. De staart van de Cochin-kriel is een zachte ronde partij veren, bij de haan afgedekt door zachte sierveren. Omdat ook het zadel breed en vol bevederd is, lijkt het wel of de staart daar begint waar het halsbehang eindigt. De ruglijn is niet waarneembaar. Het hoogste punt van de staart is niet het einde van de staart, maar bevindt zich meer in de richting van het zadel. Cochin-krielen benadrukken hun lage stelling nog eens door ‘naar voren te duiken’. Als we een horizontale lijn vanaf de kop trekken, komen we op het hoogste punt van de staart uit. De borst is vol en diep. De Cochin-kriel heeft een enkele kam, rode oorlellen, roodbruine ogen en gele benen. Het ras komt zowel voor met een normale bevedering als met een krulbevedering.

Eigenschappen
Cochin-krielen zijn zeer geliefd, niet alleen vanwege hun rustige en makke karakter, maar ook vanwege hun aantrekkelijke bolronde uiterlijk. Deze krielkipjes horen eigenlijk thuis in een overdekte ren. Ze hebben namelijk veel voetbevedering en zijn laag gesteld, waardoor de bevedering aan poten en buik al snel vies en nat wordt. Ze vliegen echter niet, dus strikt genomen is een overkapping niet noodzakelijk. Omdat ze weinig ruimte nodig hebben en vrij tam zijn, zijn het prettige dieren voor mensen die een kleine tuin hebben.